
Wanneer beginnen we met de africhting ?

Er is geen vaststaand tijdstip waarop men moet starten.
Neem nu het "buit en spel", hiermee wordt de basis
gelegd voor het grootste deel van de
africhtingsprestaties. Het bezig zijn met de hond wordt
dan geleidelijk aan africhtingswerk. Wanneer het leveren
van prestaties alleen wordt overgelaten aan het al of
niet zin hebben van de hond is het spel, maar als aan de
eis een bepaalde opdracht uit te voeren, met geduld en
standvastigheid wordt vastgehouden, ook wanneer de hond
eens geen zin heeft in het spel wordt het africhting.
Soms kan dwang gebruikt worden maar nooit ruw onbeheerst
geweld.
De africhting begint stap voor stap, met het leren van
driften, op een leeftijd van ongeveer 6 maanden. Is de
hond bij zijn waak en verdedigingslessen zover dat de
Pakwerker en de prikkelsituatie hem niet meer angstig
maken en de hond zich niet meer bedreigd voelt, dan kan
men met de gehoorzaamheidsoefeningen beginnen. De hond
moet dan wel al een zekere bereidheid tot verzet tonen
en een eigen wil ontwikkeld hebben. Hij moet in staat
zijn de lichamelijke en geestelijke belasting van de
steeds herhaalde oefeningen en de onvermijdelijke
inwerking zonder schade te doorstaan. Een competente
hond is met circa vijftien maanden zover.
Maar men moet zich niet laten verleiden de in de
examenvoorschriften genoemde minimumleeftijd voor het
mogen deelnemen aan een examen, als reden te nemen om de
hond tegen beter weten in al vroeger of te vroeg met
deze oefeningen te laten beginnen.
De africhting voor het speurwerk neemt wat het
begintijdstip betreft een bijzondere plaats in. Succes
is altijd afhankelijk van de vrijwillige bereidheid van
de hond en het is altijd verkeerd om dit met dwang te
willen proberen. Spoorzekerheid en spoorvastheid zijn
eigenschappen die de hond met lange regelmatige oefening
zelf ontwikkelt. De belangrijkste hulp die de geleider
hier kan geven is voor voldoende oefenmogelijkheden te
zorgen. Het reukorgaan is al vroegtijdig ontwikkeld. Met
het speuren kan dus al worden begonnen als de hond nog
zeer jong is.
 |
De tien geboden van de hondengeleider.
1. Beschouw uw hond als een goede vriend en niet als een
uitlaatklep voor uw kwade buien.
2. Sla uw hond nooit, maar als hij gestraft moet worden,
doe het dan met een scherp "foei" en indien aangelijnd
met een kort rukje aan de lijn.
3. Geef uw hond voor het begin van de oefening de
gelegenheid om zijn behoefte te doen en oefen niet
direct na een maaltijd.
4. Blijf kalm, ook indien de hond soms onwillig en fout
is bij oefeningen die voordien correct uitvoerde.
5. Prijs de hond als die bij u terug komt, ook al was
dit niet op het eerste commando. Leer hem begrijpen dat
hij bij u altijd welkom is.
6. Schreeuw niet tegen hem, maar geef uw commando's kort
en duidelijk.
7. Gebruik voor eenzelfde oefening altijd hetzelfde
commando.
8. Oefen zoveel mogelijk op verschillende terreinen en
vooral in het bijzijn van andere honden en voor de hond
vreemde personen.
 |
Een hond is geen mens
Bijna iedereen die een hond heeft, zal beamen dat hij er
een prima kameraad aan heeft. Een hond heb je voor de
gezelligheid, voor de aanspraak, om van alles mee te
ondernemen en lief en leed mee te delen. De hond is
volwaardig lid van het gezin, hij hoort er gewoon bij.
Zo kameraadschappelijk als we met de hond omgaan, een
ding mogen we niet uit het oog verliezen: de hond is en
blijft een hond.

Hoe 'menselijk' sommige honden zich soms ook lijken te gedragen, we mogen
er geen menselijke eigenschappen van verwachten of aan
toedichten. Dat is met name van belang bij het opbouwen
van de relatie tussen baas en hond. Wie zijn hond
democratische rechten toekent, solliciteert naar
moeilijkheden. De hond ziet de inbreng die hij krijgt,
niet als een voorrecht, maar als een gebrek van
leiderschap van zijn baas. Als dier dat als vanouds deel
uitmaakt van een roedel - een gemeenschap waarin
iedereen letterlijk en figuurlijk zijn plaats weet en op
die plek geen tegenspraak duldt van ondergeschikten -
raakt onze huishond alleen maar in verwarring als hij in
het menselijk gezin (de vervanger van de roedel) niet
weet waar hij aan toe is. Een hond met een beetje pit
gaat er dan vanuit dat hij dan maar de baas is. En hij
zal dan bereid zijn het leiderschap op zijn manier te
verdedigen - dus met grommen en zo nodig zijn tanden te
laten zien - Niet alleen op momenten dat de baas
misschien geneigd is het gedrag van zijn hond te zien
als dapper en doortastend, maar ook bij die gelegenheden
dat zulk gedrag regelrecht ongewenst is of zelfs gevaar
oplevert. De hond zelf is met zo'n situatie ook niet
echt gelukkig. In het gunstigste geval is hij onzeker en
nerveus, in het ongunstigste geval vervalt hij - in onze
mensenogen - tot agressief gedrag. Dat kan uiteindelijk
leiden tot herplaatsing, een asiel of zelfs een
voortijdig einde. Want uiteindelijk is het toch de hond
die aan het kortste eind trekt.
Daarom is het zo belangrijk om in een vroegtijdig
stadium - nog voordat de keuze op een bepaalde hond of
ras gevallen is - te bepalen wat de baas wil en ook of
men voor dat ras, dat qua uiterlijk en voorkomen
misschien het meest aanspreekt, wel een goede baas kan
zijn. Als de voorkeur uitgaat naar een stevige, waakse
hond is het goed te bedenken dat die hond bepaalde eisen
stelt op de manier waarop we met hem omgaan. Waak- en
verdedigingshonden zijn om precies dezelfde redenen ooit
aangeschaft, onhoudbaar als het gedrag van zo'n hond
niet begrepen wordt of uit de hand loopt. Wie afgaat op
een advertentie uit de krant, waarin een afgerichte hond
word aangeboden (vaak gaat het dan om honden die deze
opleiding om wat voor reden dan ook niet hebben voltooid),
moet zichzelf terdege afvragen of hij zo'n hond wel
aankan. En om diezelfde reden is het belangrijk om bij
de aanschaf van een pup de rollen van begin af aan - ook
al kijkt het wurm ons nog zo smachtend en ondeugend aan
- duidelijk te verdelen. Dat betekent niet dat we de
hond als een bullebak tegemoet moeten treden. Een hond
die hard behandeld word, blijft misschien in het gareel,
echt happy zal hij niet zijn. Gelukkig zijn er vele
positieve manieren om de hond er van jongsafaan aan te
wennen dat hij niet alleen een ondergeschikt plaats in
ons roedel inneemt, maar dat hij op die plaats een fijn
en veilig leven heeft. Daartoe dienen zich in het leven
van alledag vele gelegenheden aan, gelegenheden die we
aangrijpen om rangordebevestigend op te treden. Voor de
hand liggend zijn de momenten dat we corrigerend moeten
optreden. Minder voor de hand liggend, maar net zo
effectief, zijn de momenten dat we de hond kunnen
belonen om het gewenste gedrag te stimuleren en te
bevestigen. bron hsv rijn en gouwe.
 |
|